vrijdag 6 februari 2015

Woordenschat 5/2


  1. (de) verwarring - verwarrend (adj.)
    vb. Ik ben verward. - Die situatie is verwarrend, ik begrijp het niet. - Er ontstaat verwarring in de klas, ze begrijpen het niet.
  2. weigeren = niet aanvaarden; 'nee' zeggen; iemand doet een voorstel en jij aanvaardt het niet
  3. merkwaardig = bijzonder, speciaal, gek, buitengewoon, interessant...
  4. overwegen = afwegen, bedenken, bekijken, nadenken over...
    vb. Ik ben aan het overwegen om te verhuizen. = Ik zal misschien verhuizen, ik denk erover na.
  5. opluchten = blij zijn, ontlasten, gerustgesteld zijn vb. Ik ben opgelucht dat het eindelijk vakantie is. Ik ben blij dat het vakantie is want op school was het heel druk.
  6. pesten = iemand kwetsen, iemand pijn doen, schelden, verwijten, uitsluiten...
  7. eerder = vroeger (dit woord heeft ook andere betekenissen!)
  8. ouderwets <--> modern
  9. gokken vb. Een gokje wagen --> eens proberen en kijken of je geluk hebt (misschien lukt het, maar je weet het niet) = raden (het antwoord geven zonder dat je het weet) vb. Raad eens hoe oud ik ben.
  10. verkeerd = fout (juist)
  11. constant = de hele tijd vb. Jullie zitten constant te babbelen! Dat stoort!
  12. de jeuk (het kriebelt ergens op je huid, dan moet je krabben)
  13. de jurk (het kleedje)